Ik heb de mazzel dat ik in Rotterdam woon en een niet nader te noemen tangoschool regelmatig live muziek onder de pannen heeft. Nu zijn er meer tangoplekken waar dat gebeurt maar we hebben hier te maken met een bijzondere bijkomstigheid. De live muziek komt van de vakgroep argentijnse tango van het conservatorium. En dat is heel leuk.
Ze komen spelen om te oefenen, en zo oefenen ze om te spelen. In velerlei vormen – van solo tot orquestra – in evenzovele samenstellingen. Elk seizoen is het spannend om te kijken wat ze nu weer hebben verzonnen. En welk deel van de wereld een groot talent moet missen om aan de Maas te kunnen spelen.
De eerstejaars zijn het ontroerendst. Het vlas nog op de wangen – trillend met een nerveus lachje hun eerste nummer veel te rap en onverstaanbaar introduceren, om zich vervolgens te verschuilen achter bladmuziek en muziekmachine. De huivering van een foutje is aan hun lijf af te lezen, de opluchting van de laatste noot valt samen met de wens het meteen nog een keer te spelen maar dan beter.
Een paar jaar terug zag ik een bijzondere combinatie van accordeon en trompet. De accordeonist leek uit de intercity te komen (zijn zusje met het koffiebekertje achterlatend), de trompettiste net het ouderlijk huis ontvlucht: skatebroek, stoere blik en hang, her en der wat metaal door de huid geprikt. Ze speelden Fuga y Mysterio van Astor P. en het was een ontroerende uitvoering. Elke noot, elke zucht leek een kleine aai van een verglijdende verlegenheid. De kwetsbaarheid van de muziek viel hier samen met die van een eerste keer. De aanblik van de serieuze accordeonist, de rode koontjes van de trompettiste; hier was tango in elke noot te horen en in elke vezel te voelen. En dat op een gewone dinsdagavond.
Enkele jaren later zie je de eerstejaars van weleer bijna geroutineerd danwel casual binnendwarrelen. Het fanatisme is alleen maar gegroeid, de coole blik bijna professioneel. Ze werpen zich op inkt en instrument als een roedel boze hyena’s op een fragiele springbok. Af en toe vliegen ze fors uit de bocht, maar de grindbak van een welwillend publiek is zacht. Er sterven snaren, noten worden gemorst, liefdes gesmeed en ego’s gekrenkt. Muziek wordt in tranen gedrenkt, kostuums in zweet gehuld. Ze weten wat op het spel staat: hun reputatie en hun perfectionisme.
Ik luister, ik zie de mensen (en de artiesten in hen) groeien – of ik zie ze nooit meer. Emigraties naar Bs.As., naar Zwelloo om toch maar blokfluitles te geven, of andere verlokkingen des levens zijn de oorzaak.
De docenten zelf spelen natuurlijk ook. Prachtige gitaar, vlijmscherpe viool, knettergoede trio’s en Wim Warman op piano: stoelen aan de kant, piano in het midden van de zaal en hopla! dansen. Luisterstukken worden afgewisseld met dansmuziek, oude muziek wordt afgestoft of uit de krochten der vergetelheid ontrukt. En af en toe hoor je slechts de stilte vallen.
Soms betrap ik me erop dat ik het ‘wel leuk’ vond, ‘wel aardig’. Maar er is altijd iemand die me er fijntjes op wijst dat het bijzonder is. Dat zo’n muziekavond ietsje anders is dan een gewone dinsdagavond. En als ik aan het eind van de avond die studenten rond wijn en asbak het leven zie bespelen, weet ik dat hun muziek uit ’t hart komt. En dat is toch de beste plek.
P.S. Er zijn regelmatig optredens van ensembles van het conservatorium na afloop van concerten in de Doelen. Zit bij de prijs inbegrepen. Eerst luisteren en daarna dansen op live muziek – een dubbelconcert voor de prijs van één. En wie z’n eigen flesje water meeneemt, is helemaal goedkoop uit.