Van de geit die niet gezien werd

Een hoofdstedelijke eetgelegenheid. Een tafeltje verder zit een gezelschap blaters, tweede generatie nouveau riche. Ze laten de een na de andere fles huischampagne aanrukken om die met veel misbaar terug te zenden. Dan maar aan het bier. Bij het eten (‘Doet u maar het duurste’) roept een der lieden met een elegant ‘Hé jij daar’ een bediende bij zich. ‘Hé knulletje, ik heb hier een bak Greek Salad staan, kan ik de geit even zien?’

Met deze anekdote wil ik natuurlijk niets zeggen over de spreekwoordelijke hoofdstedelijke arrogantie – wij uit de provincie hebben wel belangrijker zaken aan ons hoofd – maar des te meer over het snobberige, het blasé, het samenzweerderige, het heimelijke, het pretentieuze. Kortom, alles wat tango zo boeiend maakt.

En dit begint vaak al onderweg naar een salon (wat de rest van Nederland gewoon ‘een feessie’ noemt). Lijf en linnen diep verschonen achter drie lagen Perry Sport-dons, of een Melka-jekker. De blik naar beneden gericht, het schoenentasje als een dierbaar kleinood in de geschrobde knuistjes geklemd. De buitenwereld houdt men angstvallig buiten. Bij de salon valt met de jas de schroom van de schouders maar men blijft voorzichtig. Eerst een plaatsje veroveren voor de schoenenwissel, een beleefd knikje als blijk van herkenning kan er net vanaf. Omhelzingen gebeuren bij voorkeur in stilte. Men kent elkaar enkel bij voornaam – zelfs de dj’s. De lichten zijn gedempt, in de arena voltrekt zich een boeiend schouwspel van passen, benen, figuren en andere geheimtaal. Er wordt gedanst op muziek die heel oud lijkt, in een voor de meeste landgenoten vreemde taal met nog vreemdsoortiger instrumenten. Alleen de ingewijden snappen de regels van dit diepduister Zuid-Amerikaans genootschap.
In de vakantieperiodes zoekt men elkaar in verre oorden op, om daar nieuwe stapjes op de trap naar verlichting te leren. Blind voor wat God verder aan dees’ aardkloot heeft gehobbied, blijven de gesprekken gaan over waar de hand, waar de pas, de voet… Mocht men zich buiten de regelen begeven, dan alleen om de tango te toesten aan de grootsheid van een landschap, gebouw of gerecht. ‘Gaudí heeft veel naar Piazolla geluisterd, dat zie je zo.’ ‘Als een milonga van smaken dansen de kruiden over mijn papillen.’

Men geniet van deze exclusiviteit. Sinds Máxima huilde, is tango een teken van klasse geworden. Je kent het echt of je kent het van Careltje. De eerste groep lacht minzaam om de tweede – de leken. Zij zijn niet ingewijd, snappen de mysterieuze kracht van de juiste omhelzing niet, de fijne verstilling, de wijze levenslessen die in elke noot te proeven is.
Langzaam verwordt hun wereld tot een biosfeer van akelig correcte mensen, die elkander steeds meer over steeds minder te melden hebben. Dat de wereld door draait, dat 99,958% van de Nederlandse bevolking er niet bij kan maar vooral er niet bij wíl horen, gaat verloren onder het geruis van schurende schoenen. Dat mensen die niets met tango hebben, ‘het’ niet snappen, zoveel missen, en daarom vooral veel medelijden verdienen, getuigt van kortzichtigheid.

Natuurlijk heeft u dat allemaal niet. Ik ook niet. U staat met beide benen op de grond, middenin de maatschappij. U ziet de betrekkelijkheid, de beperktheid van tango. U ziet dat het leven wel belangrijkere zaken met zich meedraagt dan tweemaal per week van lijf en leed te wisselen. U zal nooit in gezelschap om de geit vragen om zich te verheffen boven het volk. Wij doen dat niet, dat is niet des tango’s. Wij kunnen ons het niet voorstellen. En voor we het weten, hebben we alsnog om de geit gevraagd.